Wednesday, April 6, 2016

Lezing Zygmunt Bauman, april 2016

Op zaterdag 2 april 2016 hield de Pools-Britse socioloog Zygmunt Bauman (1929) in het kader van het economie & filosofie-festival G10 in de Westerkerk in Amsterdam een indrukwekkend verhaal.

Bauman is oud en doof, maar spreekt krachtig en betrokken de mensen in de Westerkerk toe. 
Zijn verhaal werd ingeleid door de Amsterdamse filosofe Marli Huijer.

In haar inleiding legt Marli Huijer uit: Bauman ziet de holocaust als een gevolg van de moderniteit, als een veel te ver doorgevoerde technocratisering en bureaucratisering van het sociale leven. Volgens hem leven we nu in een tijdperk zonder morele verplichtingen. Het individuele leven wordt als belangrijker ervaren dan de gemeenschap. Het sociale is volatiel, steeds wisselend. Mensen lijken nu op toeristen, consumenten, die niet met anderen verbonden zijn maar allemaal op weg zijn om te consumeren en te genieten. Ze zijn niet meer geworteld; zijzelf en de wereld om hen heen zijn vloeiend. Ze zijn van een zware in een lichte moderniteit terechtgekomen, maar dat heeft existentiële problemen met zich meegebracht. Mensen voelen zich onzeker, ze zijn obsessief bezig met gezondheid en veiligheid en willen vreemdelingen op een afstand houden. Terwijl de Europeanen als toeristen op weg zijn in hun leven, vinden ze tegenover zich de vluchtelingen die noodgedwongen naar hen toe komen. 

“De wereld om ons heen is vloeibaar,” zegt Bauman aan het begin van zijn lezing. Alles is flexibel geworden: werk, ervaring, kennis, politiek, economie. De dingen die je gisteren leerde, zijn morgen waardeloos. We hebben niet meer een cultuur van leren, maar van vergeten. Na de lagere sociale klasse wordt nu ook de middenklasse onzekerder en armer, men heeft geen vaste grond meer onder de voeten. Er dreigen explosies, maar men weet niet waar en wanneer. 

Ook na de Eerste Wereldoorlog, in de jaren’20 van de twintigste eeuw hadden we zo’n periode. In de tijd voor de Eerste Wereldoorlog was het devies: je moest je scholen, de wereld zou steeds beter worden. Maar in de jaren ’20 kwam een periode van massale werkloosheid, je kon niet meer vertrouwen dat het leven beter zou worden. De staat en het kapitaal, die tot die tijd gescheiden entiteiten waren, gingen toen samenwerken. De staten kregen dictators, zoals Hitler en Stalin, en na de Tweede Wereldoorlog sterke leiders, die invloed konden uitoefenen op het kapitaal. Die staatsinvloed werkte tot de de jaren ’70 van de twintigste eeuw. Toen kwamen er een hoge inflatie en een grote werkloosheid, en toen werd er een magische ingreep gedaan om de boel weer te laten functioneren, met het neo-liberalisme van Friedman, Thatcher en Reagan. De staat trok zich terug en de markten zouden voortaan het werk doen. In het begin werkte het. Na ‘70 kwam er dertig jaar van consumentisme. De banken stimuleerden de mensen om creditkaarten te nemen en leningen aan te gaan. In 2008 knapte de ballon, en kwamen we in een depressie terecht die nu nog voortduurt. Een kleine bovenlaag heeft het veel beter gekregen, de meeste mensen boeren achteruit. 

Maar: deze keer is er geen gemakkelijke oplossing. De staat en het kapitaal zijn beiden in discrediet geraakt. De grote multinationals drijven, buiten het bereik van staten, over de aardbol, er is geen politieke instelling in de wereld die tegen ze opkan. Een land als Griekenland werd door het kapitaal gedwongen om de principes van democratie te schenden. We komen in een gewelddadige Hobbesiaanse wereld terecht. Vroeger hadden werknemers een band met hun bedrijf, ze bleven er lang, er was zekerheid. In plaats van waardering heerst er nu angst tussen het bedrijf en de werknemers, elk moment kunnen ze ontslagen worden. Voor bange mensen is het moeilijk om solidair met elkaar te zijn; afgunst en competitie gaan opspelen tussen mensen. 

Ook is er wantrouwen in de politiek; politieke partijen worden als ongeloofwaardig en corrupt gezien. Regeringen verliezen de band met de bevolking, die hen aan de macht bracht. Regeringen willen niet langer sociale maatregelen beloven, het tijdperk van de welzijnsstaat is voorbij. In deze omstandigheden zijn de terreuraanvallen op Parijs en Brussel bijna een godsgeschenk: François Hollande bijvoorbeeld, de minst populaire president van Frankrijk ooit, werd na zijn harde taal over oorlog tegen het terrorisme, het sluiten van de grenzen en het afkondigen van de noodtoestand opeens weer populair. In die zin hebben regeringen en terroristen baat bij elkaar: regeringen versterken de security, de politiecontrole van de staat, van sociale problemen worden veiligheidsproblemen gemaakt - en de terroristen krijgen maandenlang gratis publiciteit. 

Victor Orban, de premier van Hongarije, zei: Alle terroristen zijn migranten. Niet waar; de terroristen zijn bijna allemaal in Frankrijk en België geboren. In Frankrijk zijn 22 % van de jongeren werkloos, onder de allochtone jongeren is dat 50 %. 5000 jongeren in Europa lieten zich recruteren voor de jihad in Syrië. Bommen maken is gemakkelijk en goedkoop. De media zijn gretig om de terreur uit te zenden. Mensen worden bang gemaakt. De angst van mensen wordt geprojecteerd op buitenlanders. 
Op de korte termijn ben ik pessimistisch, zegt Bauman. Op de lange termijn ben ik optimistisch, net als de Italiaanse denker Antonio Gramsci. De Duitse filosoof Immanuel Kant benadrukt dat gastvrijheid belangrijk is, dat we allemaal mensen zijn. Ik woon al 46 jaar in hetzelfde huis in Leeds. Vroeger kwamen er alleen witte schoolkinderen voorbij, nu kinderen in alle kleuren. Bauman citeert de Franse filosoof Emmanuel Levinas: “Moreel zijn is geen recept voor een gemakkelijk, gelukkig leven. Je denkt steeds: ik heb niet alles gedaan wat ik kon doen.” Hij pleit voor een terugkeer van het morele, van bescheiden, zich verantwoordelijk voelende en handelende mensen. 


Verslag van Aafke Steenhuis