Bauman
is oud en doof, maar spreekt krachtig en betrokken de mensen in
de Westerkerk
toe.
Zijn verhaal werd ingeleid door de Amsterdamse filosofe
Marli Huijer.
In haar inleiding legt Marli Huijer uit: Bauman ziet de holocaust als een gevolg van de moderniteit, als een veel te ver doorgevoerde technocratisering en bureaucratisering van het sociale leven. Volgens hem leven we nu in een tijdperk zonder morele verplichtingen. Het individuele leven wordt als belangrijker ervaren dan de gemeenschap. Het sociale is volatiel, steeds wisselend. Mensen lijken nu op toeristen, consumenten, die niet met anderen verbonden zijn maar allemaal op weg zijn om te consumeren en te genieten. Ze zijn niet meer geworteld; zijzelf en de wereld om hen heen zijn vloeiend. Ze zijn van een zware in een lichte moderniteit terechtgekomen, maar dat heeft existentiële problemen met zich meegebracht. Mensen voelen zich onzeker, ze zijn obsessief bezig met gezondheid en veiligheid en willen vreemdelingen op een afstand houden. Terwijl de Europeanen als toeristen op weg zijn in hun leven, vinden ze tegenover zich de vluchtelingen die noodgedwongen naar hen toe komen.
“De wereld om ons heen is
vloeibaar,” zegt Bauman aan het begin van zijn lezing. Alles is
flexibel geworden: werk, ervaring, kennis, politiek, economie.
De dingen die
je gisteren leerde, zijn morgen waardeloos. We hebben niet meer
een cultuur van
leren, maar van vergeten. Na de lagere sociale klasse wordt nu
ook de middenklasse
onzekerder en armer, men heeft geen vaste grond meer onder de
voeten. Er
dreigen explosies, maar men weet niet waar en wanneer.
Ook na de Eerste Wereldoorlog,
in de jaren’20 van de
twintigste eeuw hadden we zo’n periode. In de tijd voor de
Eerste Wereldoorlog was
het devies: je moest je scholen, de wereld zou steeds beter
worden. Maar in de
jaren ’20 kwam een periode van massale werkloosheid, je kon niet
meer
vertrouwen dat het leven beter zou worden. De staat en het
kapitaal, die tot
die tijd gescheiden entiteiten waren, gingen toen samenwerken.
De staten kregen
dictators, zoals Hitler en Stalin, en na de Tweede Wereldoorlog
sterke leiders, die invloed konden uitoefenen op het kapitaal.
Die
staatsinvloed werkte tot de de jaren ’70 van de twintigste eeuw.
Toen kwamen er
een hoge inflatie en een grote werkloosheid, en toen werd er een
magische
ingreep gedaan om de boel weer te laten functioneren, met het
neo-liberalisme
van Friedman, Thatcher en Reagan. De staat trok zich terug en de
markten zouden
voortaan het werk doen. In het begin werkte het. Na ‘70 kwam er
dertig jaar van
consumentisme. De banken stimuleerden de mensen om creditkaarten
te nemen en
leningen aan te gaan. In 2008 knapte de ballon, en kwamen we in
een depressie
terecht die nu nog voortduurt. Een kleine bovenlaag heeft het
veel beter
gekregen, de meeste mensen boeren achteruit.
Maar: deze keer is er geen
gemakkelijke oplossing. De
staat en het kapitaal zijn beiden in discrediet geraakt. De
grote
multinationals drijven, buiten het bereik van staten, over de
aardbol,
er is geen politieke instelling in de wereld die tegen ze opkan.
Een land als
Griekenland werd door het kapitaal gedwongen om de principes van
democratie te
schenden. We komen in een gewelddadige Hobbesiaanse wereld
terecht. Vroeger
hadden werknemers een band met hun bedrijf, ze bleven er lang,
er was
zekerheid. In plaats van waardering heerst er nu angst tussen
het bedrijf en de
werknemers, elk moment kunnen ze ontslagen worden. Voor bange
mensen is het
moeilijk om solidair met elkaar te zijn; afgunst en competitie
gaan opspelen
tussen mensen.
Ook is er wantrouwen in de
politiek; politieke partijen
worden als ongeloofwaardig en corrupt gezien. Regeringen
verliezen de band met
de bevolking, die hen aan de macht bracht. Regeringen willen
niet langer
sociale maatregelen beloven, het tijdperk van de welzijnsstaat
is voorbij. In
deze omstandigheden zijn de terreuraanvallen op Parijs en
Brussel bijna een
godsgeschenk: François Hollande bijvoorbeeld, de minst populaire
president van
Frankrijk ooit, werd na zijn harde taal over oorlog tegen het
terrorisme, het
sluiten van de grenzen en het afkondigen van de noodtoestand
opeens weer
populair. In die zin hebben regeringen en terroristen baat bij
elkaar:
regeringen versterken de security, de politiecontrole van de
staat, van sociale
problemen worden veiligheidsproblemen gemaakt - en de
terroristen krijgen
maandenlang gratis publiciteit.
Victor Orban, de premier van
Hongarije, zei: Alle
terroristen zijn migranten. Niet waar; de terroristen zijn bijna
allemaal in
Frankrijk en België geboren. In Frankrijk zijn 22 % van de
jongeren werkloos,
onder de allochtone jongeren is dat 50 %. 5000 jongeren in
Europa lieten zich
recruteren voor de jihad in Syrië. Bommen maken is gemakkelijk
en goedkoop. De
media zijn gretig om de terreur uit te zenden. Mensen worden
bang gemaakt. De
angst van mensen wordt geprojecteerd op buitenlanders.
Op de korte termijn ben ik
pessimistisch, zegt Bauman. Op
de lange termijn ben ik optimistisch, net als de Italiaanse denker Antonio Gramsci. De Duitse filosoof
Immanuel Kant
benadrukt dat gastvrijheid belangrijk is, dat we allemaal
mensen zijn. Ik
woon al 46 jaar in hetzelfde huis in Leeds. Vroeger kwamen er
alleen witte
schoolkinderen voorbij, nu kinderen in alle kleuren. Bauman
citeert de Franse filosoof
Emmanuel Levinas: “Moreel zijn is geen recept voor een
gemakkelijk, gelukkig
leven. Je denkt steeds: ik heb niet alles gedaan wat ik kon
doen.” Hij pleit
voor een terugkeer van het morele, van bescheiden, zich
verantwoordelijk
voelende en handelende mensen.
Verslag van Aafke Steenhuis